De Wanda Sage
door Marian Woestenburg.
Een allesverwoestende stormvloed die het noorden van Nederland voorgoed zou veranderen. Het water van de Noordzee brak door de engtes tussen de eilanden. Grote delen van het huidige Friesland en Groningen stroomden over. Geschat werd dat zo’n 50.000 mensen en heel veel dieren de storm niet overleefden.
De Zuiderzee, de huidige Waddenzee en de Dollard werden gevormd. Ook was dat het begin van, wat we nu kennen als de Waddeneilanden en ook van ons eigen eiland Vlieland. Nadat Texel het eiland Eyerland met een dijk aan zich verbonden had, veranderde de stroming en nieuwe stormvloeden werden West-Vlieland, het fiere dorp op het westeinde van het eiland, fataal. Zo zorgt de dynamiek van de zee en de eeuwige wind die de golven soms tot grote hoogte opstuwen, steeds weer voor verandering. Dan gaan we polders en dijken aanleggen en het eiland met helmgras en bomen beplanten. Maar dat is weer een ander verhaal.
In de dertiende eeuw regeert, volgens de overlevering, Koningin Wanda over Vlieland. Zij is een dochter van Wicholf de Sakser en ze is een zonderlinge, maar ook trotse vrouw. Twee zonen heeft ze. Runo, de oudste en Worp. Op het geslacht van Wanda rust een vloek die zegt dat, als er een broedermoord in haar familie zou plaatsvinden, de haven van Vlieland zou verzanden. Zou er een tweede broedermoord geschieden, dan zal de zee vrij door Vlieland stromen. Wanda is niet bevreesd dat het tweede gedeelte van de vloek zal uitkomen. Haar oudste zoon Runo is als klein kind, in een barre stormnacht vlak voor Kerst op een ijsschots verdwenen op de Noordzee en sindsdien heeft zij nog maar één zoon.
Met deze zoon, Worp genaamd woont zij in haar hut op het grote duin. Wanda’s toren noemen de eilanders haar huis ook wel spottend. Als Worp al volwassen is zetten de monniken van het Friese klooster Ludingakerke voet op haar eiland. Zij vertellen dat het hun bedoeling is om een kanaal te graven van de Friese kust tussen Texel en Vlieland door, om zo het overtollige water uit de Zuiderzee terug te voeren naar de Noordzee. Ze huren de eilanders in om het kanaal te graven en betalen hen er goed voor. Wanda ziet de monniken als een bedreiging. In haar ogen ondermijnen zij haar gezag en ze zet de eilanders aan tot verzet.
Maar de Vlielanders hebben een goed stuk brood door het graven en zijn doof voor haar woorden. Als zij geen gehoor krijgt zet zij haar zoon Worp aan tot verzet. Het werk staat onder leiding van broeder Bouwe, een sympathieke en intelligente monnik. “Zoek hem en dood hem” snauwt ze haar zoon toe. “Als hij dood is zal het werk stil komen te liggen en gaan die vervloekte monniken weer terug naar hun klooster en kunnen wij weer in vrede, op ons eigen eiland leven!” Worp weigert. “Nooit zal ik mijn hand opheffen tegen een ander mens!” schreeuwt hij.
Maar op een dag komt hij de monnik tegen in de duinen. Een paar meeuwen cirkelen schreeuwend om zijn hoofd. Geïrriteerd slaat de monnik met zijn staf naar de vogels. Worp ziet dat en wordt kwaad. “Wilt u, na ons nu ook de vogels verjagen?” bijt hij de monnik toe. Met kwade passen loopt hij naar de monnik toe. Deze glimlacht om de spanning te breken, maar Worp legt deze glimlach verkeerd uit. Hij voelt zich bespot en uitgelachen. Hij grijpt de monnik bij zijn pij en er volgt een worsteling. Om los te komen slaat de monnik Worp met zijn staf tegen de borst. Worp wordt woedend. De opruiende woorden van zijn moeder echoën door zijn hoofd. Woorden die hij zelfs in zijn dromen nog hoort. Worp tast naar zijn mes en in tomeloze drift steekt hij de monnik in de borst. Terwijl de monnik sterft in het witte zand van de Vlielandse duinen, rent Worp terug naar de hut. Hij vertelt zijn moeder over de dood van broeder Bouwe. Even is zij verheugd, maar dan ziet ze tot haar schrik dat Worp zijn mes niet meer aan zijn riem hangt. Algauw kloppen de Schout en de Schepenen op haar deur om Worp, wiens mes ze hebben herkend, op te halen om voor de vierschaar te verschijnen. Wanda vergezelt haar zoon en trots staat ze voor de Schout en voor Syard, de abt van Ludingakerke. De Schout gebiedt haar om het mes te bekijken. Om het te herkennen als dat van haar zoon.
Als ze zich over het lijk van de monnik buigt ziet ze de schelpenketting die hij om zijn hals draagt, haar eens zo trotse houding verandert. In paniek vraagt ze aan de abt Syard hoe broeder Bouwe aan de schelpenketting komt. Syard vertelt dat Bouwe de ketting zijn hele leven heeft gehad. Dat hij als kind op een ijsschots dreef en dat de monniken van het Ludingaklooster hem hebben gered en in het klooster hebben opgenomen. Wanda zakt in elkaar. Aan de schelpenketting, die ze zelf heeft gemaakt, herkent ze haar oudste zoon Runo en de waarheid dringt tot haar door. “Worp!” schreeuwt ze, “Je hebt je broer vermoord, nu zal de vloek van Wanda’s toren uitkomen; nu zal de zee vrij door Vlieland stromen!” Er steekt een vreselijke storm op die de duinen wegslaat en dood en verderf brengt. De berouwvolle Worp wordt opgenomen in het klooster, Wanda verdwijnt, overmand door verdriet, in de hoge golven. Maar af en toe, als de Noordwester om ons eiland raast, kun je op het hoogste duin een vrouw zien staan, haar armen omhoog geheven als wil zij de zee terugdringen. Dat is Wanda, vrouwe van Vlieland.